het dagdeel
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [‘dÉ‘xdel] |
Verbuigingen: | dag|delen (meerv.) |
gedeelte van een dag
Voorbeelden: | `Ik werk vijf dagdelen per week.`, `een vergaderruimte reserveren voor een dagdeel` |
Spelling
Correct gespeld: ‘dagdeel‘ komt voor in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie en in de spellingwoordenlijst van OpenTaal.
2 definities op Encyclo
I.) Ochtend of middag of avond.
II.) 1) Deel van een etmaal 2) Deel van de dag 3) Tijdmaat
Hoe bekend is het woord?
Volgens het Centrum voor Leesonderzoek kent 100% van de Nederlanders en 90% van de Vlamingen het woord `dagdeel`.